Het luidt als volgt:

"Wij Arnolt van der genade Gaitz hertoge van Gelre ende van Gulich ende greve van Zutphen, doen kont ende bekenne voir ons, onse erven ende nakomelingen, dat ons onse ondersaten ende guede luyde bynnen onsen kerspell ende gerichtampt van Epe uns guitlich an guiden gereiden gelde geleent hebben derde-hallf hondert Averlenssche Kurfurster Rijnsch gulden die voirt in onsen degelixschen huyskost kenlijken nut ende orber geko-men ende gekeert sijn, voir welcke somme geltz wij bij raide ende guetduncken onsselffs ende deels onse vriende van rade den selven onsen gueden luden van Epe, soe hom die dienst wat swair veldt, avergegeven, beliefft ende consentiert heb-ben, aver-ge-ven, believen ende consentieren mit desen brieve, voir ons, onse erven ende nakomelingen, dat die selven onse lude van Epe, die nu sijn off namails wesen soelen, onsen dienst van onsen brande te voeren nyet vorder noch nergent anders en soelen dorven doin dan op onse Borch, Slot ende stad van Hattem ende dat sij den brant oich nyet vorder en soelen dorven halen dan bynnen den Ampte van Epe ende van Hattem, den alsoe voert tot Hattem in maten voirschreven te voeren. En vorder en soelen sij mitten dienst van den brande te voeren nyet belesticht sijn, beheltlich ons anders onssen andere diensten ende rechten daer inne sij ons vertonden(?) off schuld-ich muchten sijn te doin ende dit doch allet ther tijt toe ende soe lange wij onse erven off nakomelingen hom die derde-halff hondert Rijnsch gulden voirschreven off ander guet payment dair voir in tijd der betalingen gelijck guet genge ende geve, weder hedden doin vernuegen, betalen ende leveren in hoer vrij seker behalt dat wij onse erven off nakomelingen doch altijt doin moegen wan-nier ons des genoegt ende alsdan soelen sij weder stain enden dienen in maten als sij stonden ende te dienen plegen voir datum des brieffs ende all sonder argelist ende ongeveerlich oirkonde des hebben wij hertoge voirschreven onsen siegel an desen brieff doein ende heiten hangen, gegeven in den jaere onss heren dusen vierhondert een en tsestich des sonnendaiges op Sinte Paulus dach conversio."

De dag van de conversio (=bekering) van Paulus is 25 januari en viel in 1461 inderdaad op zondag.
De Rijnse gulden is een benaming voor de in de 14e tot 16e eeuw geslagen guldens van de keurvorsten aan de Rijn, namelijk die van Mainz, Trier, Keulen en Palts. Hij gold vooral in het oosten van het land in de 15e en 16e eeuw als standaardmunt. Hij komt overeen met de goudgul-den van 28 stuivers.
Blijkens de stadsrekeningen van Hattem gingen er rond 1461 36 kromstaarten in een Rijnse gulden. Een arbeider verdiende toen vier kromstaarten per dag, een mees-termetselaar en -timmerman zes kromstaarten. Voor een arbeider kwam 250 Rijnse gulden dus overeen met 7½ jaarsalaris, vooropgesteld dat het hem zou lukken 300 dagen per jaar te werken, wat waarschijnlijk niet het geval was.

De financiële situatie van hertog Arnold bleef slecht. De 250 gulden die hij van de Epenaren had geleend zullen een druppel op de gloeiende plaat zijn geweest. De conflicten waarin Arnolt, zowel binnen als buiten zijn hertogdom, verstrikt zat, werden alleen maar erger. Dit is te lezen in de Geschiedenis van Gelderland tot het einde der middeleeuwen, geschreven door Dr. W. Jappe Alberts (te raadplegen in het gemeentearchief). Er zijn geen aanwijzingen dat de goede lieden van Epe hun geld ooit hebben terug gezien. De akte bevat geen opmerking "afgelost" of iets dergelijks en ook zijn er geen insnijdingen in gemaakt, wat ook wel gebeurde als de inhoud van een akte vervallen was.