Wat de Veluwse streektaal betreft, is het de vraag of het vijf voor twaalf of al vijf over twaalf is. Dat is het resultaat van het eerste academische onderzoek naar de vraag hoe de Veluwenaar zelf ertegenaan kijkt. En daar word je niet bepaald vrolijk van. Kort door de bocht: hier op de Veluwe hebben we veel minder met het dialect op dan bijvoorbeeld de mensen in de Achterhoek. Alleen mensen van ruwweg boven de zeventig denken daar anders over.
Susanne Braamburg, die Nederlandse Taal en Letteren studeerde aan de Rijksuniversiteit Groningen, deed haar bachelor in Italië en heeft er een halfjaar gewoond. Ze was van plan daar ook haar master te doen, maar door het plotseling overlijden van haar vader heeft ze daarvan afgezien. Na aanmoediging van haar medestudenten besloot ze als alternatief te kiezen voor een regionale minderheid: het Nedersaksisch. Groningen en Salland waren al ‘bezet’; ze richtte toen het vizier op de Veluwe.
Aanpak
’t Was voor Susanne geen gemakkelijk onderzoek, want ze spreekt ons dialect niet. ‘Ik heb me 2,5 week helemaal volgepropt met kennis uit boeken en geschriften. Je hebt op de Veluwe geen Erfgoedcentrum, zoals het ECAL voor Achterhoek en Liemers.’ (Inmiddels heeft dat de Veluwe ook opgepakt. DvdV.) Via een stage bij het ECAL (waar ze na haar afstuderen in dienst is getreden) heeft ze de praktische kanten leren kennen door in te steken op onderwijs en het benutten van de mediakanalen. In dat onderzoek is ze de diepte ingegaan met gesprekken, verdeeld over de Oost- en de West-Veluwe.
Ze geeft toe dat het feit dat ze zelf geen dialect spreekt en schrijft, een nadeel was omdat dialectsprekende mensen dan minder makkelijk voor je openstaan. In dat opzicht is haar onderzoek minder representatief geweest. Hoe dan ook: niemand van de ondervraagden verkeerde in een omgeving met puur dialectsprekende mensen. Susanne kon wel vaststellen dat de resultaten spoorden met andere minderheidstalen, zoals de Egyptische minderheid in Griekenland.
Waarom?
Volgens Suzanne is er een duidelijke verklaring te geven voor de vraag waarom de streektaal zo diep is weggezakt. Het is het gevolg van een proces dat zich na de Tweede Wereldoorlog heeft voltrokken. De Veluwe, gesitueerd aan de rand van het Nedersaksisch taalgebied, was vóór die tijd wat geïsoleerd en had unieke spraakkenmerken. In de jaren vijftig en zestig werd de regio opengebroken met snelwegen. De hang naar de Veluwe was vele malen groter dan die naar de Achterhoek. Reden waarom het gebied sneller ‘vernederlandst’ is. De oorspronkelijke bevolking liet zich aanleunen dat ’t Nederlands beter klinkt dan de moederstaal en van lieverlee gaven ze die niet meer door.
Een uitzondering daarop wordt gevormd door een orthodox-protestants dorp als Elspeet. De conservatieve bevolking was resistent tegen de import. Daar wil Susanne nog graag een keer wat dieper in duiken.
Oneens
Veel oudere mensen kunnen zich niet in de uitkomsten vinden. Susanne snapt dat. Volgens haar heeft iedereen zijn of haar bubbel. Leden van dialectkringen zijn zeventig jaar en ouder en zij hebben een kennissenkring waar de streektaal heersend is, en dit kleurt hun beeld.
Susanne kent op ’t Harde weinig mensen die in de streektaal met elkaar praten. Dit in tegenstelling tot haar ervaringen in Groningen. Ze kreeg ook te horen dat ze zich niet had verdiept in plaatsen als Vaassen, Heerde, Eerbeek, Loenen, Beekbergen en Klarenbeek. Daar zou het dialect nog veel meer tot de verbeelding spreken.
Ze is wel van plan nog een kwantitatief vervolg aan dit onderzoek te geven en wil ook gezegd hebben dat de streektaal al veel langer bestaat dan het Nederlands, wat gekunsteld tot stand is gekomen. De Veluwenaren hebben zich te gemakkelijk laten aanpraten dat streektaal iets negatiefs is.
Hoop
Is er nog hoop? De onderzoekster ziet dat jongeren steeds nieuwsgieriger zijn naar de taal die hun grootouders spreken. Als er een balletje gaat rollen, dan zou dat op het bord van historische verenigingen en dialectorganisaties moeten liggen, met de hulp van het Erfgoedcentrum. Al een tijdje geeft dit centrum op basisscholen de Wiesneus uit. Een mooi en handig boekje. In Epe, Heerde en Oldebroek vindt ook jaarlijks een schrijfwedstrijd in het dialect plaats waar steeds meer mensen aan deelnemen.
Susanne heeft één bovenliggend advies: ‘Begin met het documenteren van verhalen.’ In de meest pessimistische versie blijft het dan nog bewaard. Je mag best wat trotser zijn op je eigen dialect.
Laten we het maar niet hebben over de juiste spelling van het dialect. Het Nedersaksisch wordt in toenemende mate erkend, maar in tegenstelling tot het Fries is het geen standaardtaal. Alleen al in Drenthe zijn er zeven varianten.
Maar daar heeft de directeur van het ECAL, Femia Siero, wel een mening over: ‘Niemand maakt zich druk over hoe ze in Utrecht, Amsterdam of Maastricht Nederlands spreken.’