Mevrouw De Vries-Juncker was tijdens de Tweede Wereldoorlog een tiener van 16 tot 21 jaar. Zij was erg duidelijk in haar gevoelens ten opzichte van de Duitse bezetter: er was geen middenweg, je was òf voor òf tegen. “Mijn moeder had connecties met Duitse joden, die rond 1938 naar Nederland waren gekomen. Zij woonden op kleine kamertjes in en om Apeldoorn; hun kinderen waren elders ondergebracht. Ik werd als 16/17-jarig meisje met eten en kleding naar hen toegestuurd. Ze waren altijd blij je te zien, een soort morele opkikker, en soms zat je wel uren te praten. Ze verlangden naar hun kinderen en hielden hun hart vast voor de toekomst. En terecht!
Op de Bas Backerlaan 3 in Apeldoorn zat de familie Deutsch. Altijd als ik kwam, gluurde er een oud NSB-mens achter een gordijntje! Mijn moeder, bleek later, stond op de zwarte lijst van de Judenfreunden. ”De oorlogsmachine denderde door, de soldatenlaarzen kletterden, vertrapten en werden gehaat. Het dagelijks leven werd slechter, de Gestapo actiever en de angst werd groter. Verraad en executies waren aan de orde van de dag.
Het verzet tegen alles wat Duits was, kwam langzaam op gang, maar ook de Duitsers probeerden van alles uit, zoals de “Oxford-Duitsers”, die perfect Engels spraken, in Oxford hadden gestudeerd en bij de Luftwaffe werkten. Werd er een Engels vliegtuig beschoten op de terugweg na een bombardement op Duitsland, dan sprongen de piloten met hun parachute uit het vliegtuig. Op dat moment steeg ‘ergens’ een klein Duits vliegtuigje op met een “Oxford-piloot” in een geallieerd uniform. Vaak was het een boer die de Engelse parachutisten ophaalde of uit een boom plukte en zo’n Oxford-piloot liet zich ook redden. Niemand had argwaan; de Duitser verdween na zes weken om naar de Gestapo te stappen. Hij kende inmiddels het hele gezin, de buren, etc. Vervolgens zette de Gestapo de hele familie tegen hun huis en alle anderen die er ook bij betrokken waren. Iedereen werd gefusilleerd. Dit kwam in het begin van de oorlog (1940-41) erg veel voor en heeft veel goede Nederlanders het leven gekost.
Daisy de Vries vertelt dat zij niet zelf in een verzetsgroep heeft gezeten, maar haar, toen aanstaande, man Bub. Zij voerde klusjes uit voor de groep, deed de dingen die op dat moment nodig waren. Deze groep stond onder leiding van een jonge vrouw, Narda van Terwisga,die Ravensbrück ternauwernood zou overleven. De groep haalde geallieerde piloten op bij boeren in de wijde omgeving en bracht ze naar diverse onderduikadressen. Hiervoor werd een Nederlandse Rode Kruiswagen gebruikt, maar ook werden de piloten in karretjes achter de fiets vervoerd, verstopt onder een laag bloemkolen of uien. Om aan voedselbonnen te komen voor de onderduikers, pleegde ze overvallen op distributiekantoren. Hiervoor waren wapens en uniformen nodig, die werden verstopt in keldertjes onder de rotstuin van het huis aan de Frisolaan 5 in Apeldoorn, waar de familie De Vries woonde (de ouders van Bub). De metselaar Steenbergen uit Emst had deze keldertjes gemaakt. Er waren ook wapendroppings aan de Oranjeweg in Emst. Hier ging Bub regelmatig heen om de wapens op te halen.
In juni 1944 nam de familie De Vries drie RAF-piloten als onderduikers in hun huis. Deze moeilijke situatie werd verergerd door het feit dat Seys Inquart, vanwege de voor de Duitsers slechter wordende oorlogssituatie, met zijn staf naar Apeldoorn was verhuisd; dit was dichter bij Duitsland. Hij moest zijn secretaresse en haar moeder ergens onderbrengen en wees daarvoor het huis Frisolaan 5 aan: zodoende had de familie de Vries drie geallieerde piloten en twee Duitse vrouwen in huis! Een van de piloten had ernstige bloedvergiftiging en moest hiervoor speciale verzorging ontvangen; bovendien had hij nachtmerries, in het Engels. Daarom moest er ‘s nachts permanent bij hem gewaakt worden, om grote problemen te voorkomen. Een van de andere Engelsen stelde voor hem in een kruiwagen in het park te zetten met als motief “Anders gaan we er allemaal aan!” Hiervan wilde de heer De Vries niets weten.De twee Duitse vrouwen hadden beneden een zitkamer met radio, waar zij nooit naar luisterden. De familie De Vries en de Engelsen gingen naar de BBC luisteren, om 7 uur ’s avonds, terwijl Daisy’s aanstaande schoonmoeder de Duitse vrouwen aan de praat hield in hun kamer boven. Uiteindelijk zijn de piloten met de hulp van de Eper brandweer weggebracht naar het Pas-op-kamp in Nunspeet, een ondergronds hol in het bos.
”Intussen ging er een zogenaamd brandalarm bij de brandweer in Epe. Negen brandweerlieden in uniform met drie extra uniformen bij zich reden langs het kanaal richting Apeldoorn. Wij: Bub, W. Jansen (later directeur bij Venz) en ik met Eric, Jack en Kenn tussen ons in, met telkens 50 meter afstand, fietsten richting Epe. We ontmoetten de brandweer; de drie piloten deden snel de extra uniformen aan, sprongen op de brandweerwagen en vertrokken naar Nunspeet.” Op 2 oktober 1944 vond er een razzia plaats in Apeldoorn. ”Bub zat bij mijn ouders ondergedoken en ik werd wakker van gepraat in de verte en laarzengekletter, etc. Ik kijk uit het raam en zie overal Duitsers. Alle hoofdwegen van en naar Apeldoorn waren afgezet door de SS. Alle jonge Hollandse mannen werden opgepakt en in Duitsland te werk gesteld. Grote consternatie! Bub werd direct gewaarschuwd en klom over het balkon om ook de buurjongens te waarschuwen. Ze hadden, al lang van te voren, een wijd en diep gat achter ons huis in het bos gegraven en dit afgedekt met planken en hei. Ik zocht zogenaamd hout en dennenappels voor het vuur, terwijl ik die Duitsers in de gaten moest houden. Toen de kust even veilig leek, wenkte ik de drie jongens en zij sprongen onmiddellijk dat gat in, waarna ik het weer heb afgedekt. Later heb ik ze nog een doos repen en wat te drinken gebracht.” Een andere Engelse piloot,de doodzieke George, zat ondergedoken bij de buren van de familie De Vries, dokter Stigter en zijn vrouw. Met hem was de afspraak gemaakt dat hij zich doofstom moest houden en uit een Arnhems tehuis kwam. Dr. Stigter was dan de arts die voor hem zorgde. Deze twee oude mensen waren niet gewaarschuwd voor de razzia. De SS trapte bij hen de voordeur in, George zat te eten en wist zich goed te houden: hij reageerde ook niet, toen de deur van de eetkamer met een enorme knal opengetrapt werd. Hij at rustig door.
De volgende dag moest hij zich melden op de markt in Apeldoorn. Hij moest natuurlijk weg en ’s avonds haalde Daisy hem op met de fiets; hij moest bij haar achterop. Zij moest de goede politieman Mennink volgen naar het huis van de leider van de communistische verzetsgroep, Aart Kliest, aan de Valkenberglaan 24. Daar zaten al vijf Amerikanen. Ze raakte de politieman kwijt en fietste in de richting van de Naald. Ineens reed er een Duitse vrachtauto achter hen met grote schijnwerpers, maar… er gebeurde niets. Toen snel de Amersfoortsestraat overgestoken, alles was aardedonker, alleen was er het kleine blauwe pitje licht van de fietslamp. Ze stapten af en liepen voorzichtig verder. Plotseling viel er een groot stuk hout vlak bij hen op de grond. Kennelijk was er iemand hout aan het stelen! Gelukkig kon ze George heelhuids bij Kliest afleveren.
Aan het eind van de oorlog, toen Apeldoorn op 17 april 1945 bevrijd was, vertrok Bub naar de Venz-fabriek in Vaassen om deze te bewaken tegen gedemoraliseerde groepen Duitsers, die alles meepikten wat ze krijgen konden. Ze hebben veel vernield in de fabriek. Hij werd beschoten door een van die Duitsers, maar heeft gelukkig het vege lijf kunnen redden!