In tijden van nood worden mensen vindingrijk.
Tijdens de oorlog sloten de Duitsers op een gegeven moment de elektriciteit bij de gewone burgers af. Omdat slechts enkele gezinnen zich een wasmachine of stofzuiger konden permitteren, bleef voor de meeste gezinnen de hinder beperkt tot een gebrek aan licht. Centrifuges en koelkasten bezat men toen nog niet.
Zonder toestemming van de Duitsers mocht men na 19.00 uur niet meer over straat, dus als het donker werd, gingen veel mensen naar bed. Om ’s avonds nog wat licht te hebben, zetten de mensen ook wel het deurtje van de brandende kachel open, zodat ze nog net konden zien wat er op tafel stond. Kaarsen waren alleen nog op de 'zwarte markt' te koop, dus te duur.
Na verloop van tijd had toch iemand in de herfst of de winter een oplossing bedacht. Hij maakte een buisje met een doorsnee van circa 15 centimeter, met daarin carbid. Bovenin de buis werd een katoenen lont gemaakt en onderin de buis werd een bodem gemaakt met daarin een klein gaatje. Wanneer de buis in het water werd gezet, kwam wat water door het gat in de buis en door de aanraking met het carbid ontstond het gas waarmee de lont kon branden. Als alles goed was afgesteld, werkte deze lamp prima, maar in alle andere gevallen ontstond er een steekvlam.
De lucht van carbid was echter niet te harden.