Als Geert Lieferink ("Rooie Geert") met zijn winkelbel door de buurt liep, spitste iedereen de oren: “Hedenmiddag om 4 uur uitponden bij Veldhuis op de Tippe”. De Tippe wist iedereen te vinden. Die bevond zich namelijk op de hoek van de Eekterweg/Emsterweg (waar nu het huis van de familie Nieboer staat). Daar, in het kookhuis, was dan een legale noodslachting, die onder toezicht van de politie werd uitgevoerd. Veel mensen stonden dan ook tegen 4 uur keurig in de rij op hun beurt te wachten. Wie laat kwam, sloot achteraan.

Zo ook een meisje dat door haar moeder was gestuurd. Ze mocht niet te vroeg naar huis komen, want als alle vlees was verkocht, kwam er nog een tweede ronde. Iedereen die nog niets had gehad, kon dan in rijen van vier naast elkaar gaan staan. De politieman wees dan de rij aan die naar binnen mocht om soepbenen te kopen. De verkoop duurde tot na vijven en de jongeren moesten wachten. Ze brachten hun tijd door met spelletjes als verstoppertje, enz.

Toen eindelijk iedereen zich in rijen van vier opstelde, was het meisje één van de gelukkigen die nog naar binnen mocht. Ze behoorde echter wel tot de laatste vier. Ze had pech, want er bleken nog slechts twee porties soepbenen te zijn. De slachters wisten echter raad, want ze bedachten dat ze ook nog twee halve varkenskoppen hadden. Twee anderen hadden de soepbenen al bemachtigd en het meisje kreeg een halve varkenskop. Maar haar moeder had haar gestuurd om soepbenen, niet om een halve varkenskop (met bovendien van die vieze oren met haren!). Ondanks de walging die ze voelde, overheerste toch de honger die ze voelde.

Nadat het meisje thuisgekomen was, leende haar moeder een grote pot en werd het geheel gekookt. Het was genoeg voor vier dagen eten voor het gezin en er werd ook nog wat gedeeld met de buren. Onder het eten dacht het meisje echter steeds weer aan die enge, halve varkenskop. Maar omdat er niets anders was, at ze deze toch 'gewoon' op. Een kwestie van overleven.