Aan het eind van de zestiende eeuw vestigden zich op de Veluwe de eerste papiermakers. Zij kwamen vooral uit het buitenland en beheersten de kennis van het papierscheppen al. Lieden, zoals Marten Orges en Johan van Aelst, zagen de mogelijkheden die het Veluwse landschap bood (zuiver water en hoogteverschillen). Door het aangraven van watervoorraden in de heuvels kon via gegraven sprengen waterkracht op een bepaald punt worden gebundeld, die sterk genoeg was een waterrad in beweging te zetten. Deze natuurlijke energiebron was voldoende om de aan het rad gekoppelde watermolen te laten draaien. Zo werd een nieuwe industriële ontwikkeling op de Veluwe in gang gezet.

1610Al eerder hadden de Veluwenaren waterkracht ontdekt door op de weinig aanwezige natuurlijke beken graan te malen via dit systeem. Omstreeks het begin van de zestiende eeuw zouden enkele van deze molens tevens dienst gaan doen als kopermolen. Dit alles won sterk aan betekenis toen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een enorme economische groei doormaakte en een toonaangevende handelsnatie werd. De nieuwe ondernemers, weldra gevolgd door lieden uit de lokale bevolking, bouwden daarom in rap tempo de ene molen na de andere.

Een belangrijk deel van de Veluwse papier- en kopermolens concentreerde zich in Vaassen. In totaal waren er veertien molens, waarvan sommige een dubbele functie hadden. Op de Griftsemolen zwaaide de uit Drenthe afkomstige familie Van Steenbergen de scepter. Op hun kopermolen werden wapens voor de Zeventiende-eeuwse oorlogsindustrie vervaardigd. Ook op de Geelmolen en de Amsterdamse Kopermolen werd koper verwerkt. De meeste molens produceerden papier en een molen volde voor de linnenproductie. Ook in Emst en Epe zouden enkele molens worden omgebouwd of gesticht. Het aantal molens bedroeg daar respectievelijk vier en zes, deels dubbel in gebruik. Nu was de papierindustrie geen grote werkgever, want op de molens werkte, behalve de meester, slechts een enkele knecht. Wel droegen zij op de in totaal 150 Veluwse papiermolens in de loop van de Zeventiende eeuw voor een derde bij aan de totale Nederlandse productie. Amsterdam werd papierhoofdstad van de toenmalige wereld.
De kracht van de industrie voor de lokale economie lag echter in de neveneffecten. Want wat kwam er allemaal bij kijken om de papier- en koperindustrie te vestigen en te handhaven? Allereerst moesten er sprengen gegraven en onderhouden worden. Dat betekende werk voor de allerarmsten, de dagloners. Om papier te maken en koper te pletten en weer af te voeren waren vervoerders nodig. In eerste instantie werd daarvoor de Grift gebruikt. Later ging het meer over land en ontstond de ’gespecialiseerde’ vervoerder: de karman. Voor de bouw en reparaties van de molens waren timmerlieden en smeden nodig en ontstond de gespecialiseerde radmaker. Een enkeling werd factor, de voorloper van de huidige vertegenwoordiger. Hij verhandelde in Amsterdam en andere steden het papier. Er was dan ook sprake van stijgende welvaart op de plaatsen waar watermolens geconcentreerd waren.

In Vaassen zou de papiermakerij een eigen koers gaan varen en afwijken van de Veluwse trends, waar meestal een familie eigenaar èn exploitant was van een molen. In Vaassen liet de familie Van Isendoorn à Blois, eigenaar van waterrechten, een aantal molens bouwen of kocht ze op, om deze vervolgens te verpachten en te profiteren van de economische groei. Zo ontstond de eerste (adellijke) multinational op de Veluwe in het achttiende-eeuwse Vaassen. De verfraaiingen aan hun huis, De Cannenburch, werden dan ook deels betaald met de opbrengsten van de molenpachten.

Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693