Het was de Utrechtse bisschop Godfried van Rhenen die in het jaar 1176 een akte liet opstellen waaruit blijkt dat Epe was uitgegroeid tot de belangrijkste nederzetting op de Noordoost-Veluwe. De bisschop, die er altijd op uit was om zijn machtspositie te versterken, had geconstateerd dat het met de rechtspraak in Epe niet naar wens verliep. De toegenomen bevolking van de hele Noordoost-Veluwe moest minimaal eenmaal per jaar op het zogeheten 'seend(=synode)gerecht' in Epe verschijnen, waarbij de bisschop ook zelf aanwezig was. Die bijeenkomsten waren onoverzichtelijk groot geworden. Bovendien vroegen de bestuurlijke plichten en het beheer over zijn sterk groeiende onroerende goederen steeds meer tijd van de bisschop, zodat hij hooguit eenmaal in de vier jaar bij het Eper seendgerecht aanwezig kon zijn.
De bisschop nam twee duidelijke maatregelen. De rechtspraak droeg hij over aan een aartsdiaken en het grote kerspel Epe moest worden opgesplitst. Binnen het kerspel bestonden al enkele nederzettingen met een eigen kapel en die zouden zelfstandige kerspels kunnen worden. Godfried van Rhenen bepaalde bij die opsplitsing van het grote kerspel Epe onder meer dat in de nieuwe kerspels Hattem en Heerde ook seendgerechten konden worden gehouden en dat deze twee kerspels, en ook het nieuwe kerspel Vorchten, hun doden niet meer hoefden te begraven op het kerkhof van Epe. De naam Ep/Eep/Eepe komt dan ook enkele keren in de akte van 1176 voor; eigenlijk gaat het om een afschrift van deze akte, het origineel is niet bewaard gebleven.
Godfried van Rhenen onderscheidde zich totaal van wat tegenwoordig een bisschop is: een priester die belast is met het bestuur van een bisdom, een hoge dienaar van de kerk. Godfried van Rhenen was in de eerste plaats een machthebber die politieke keuzes maakte en zijn territorium beveiligde en versterkte met burchten, o.a. in Woerden en Vollenhove. In de grote strijd tussen de vorstenhuizen Hohenstaufen en Welfen schaarde hij zich aan de zijde van de keizersgezinde Hohenstaufen en niet aan die van de Welfen, die aan de kant van de paus stonden. Ook deinsde hij er niet voor terug om onrust in zijn bisdom Utrecht met geweld de kop in te drukken.
Hoe informatief en belangrijk de eerste vermelding van Epe in de akte van 1176 ook is, in vergelijking met de vroegste registraties van andere Veluwse nederzettingen is het een betrekkelijk late vermelding. Veluwse nederzettingen die aanzienlijk vroeger werden geregistreerd zijn bijvoorbeeld Vaassen, Wilp en Velp. De naam Vaassen staat in een oorkonde van omstreeks 800 waarin werd vastgelegd, dat een zekere Brunhilde een schenking, bestaande uit een kerk en een boerderij, schonk aan het klooster Lorsch (ten zuiden van Frankfurt, aan de Rijn). De vroegst genoteerde Veluwse nederzettingsnaam is Wilp (waar in 768 de missionaris Lebuïnus aankwam), de naam Velp staat in een document van omstreeks 800.
Behalve het grote inwonertal in 1176 zijn er andere bewijzen voor de hoge ouderdom van Epe. Dat is in de eerste plaats de naam zelf. De naam Epe gaat terug op het naamgevende element apa, dat als tweede naamdeel ook is overgeleverd in de namen Wilp, Velp en Wezep. De vorm apa, met de betekenis water is al vóór het jaar 1000 uit het taalgebruik verdwenen en de aardrijkskundige namen waarin deze naamgevende vorm is overgeleverd, moeten dus vóór dat jaar zijn ontstaan (Wilp = bronwater, Velp = vaal gekleurd water, Wezep = weide aan water). Van oorsprong is Epe een waternaam en waternamen gingen vaak over op een nederzetting die aan dat water was gelegen, bijv. de namen Wilp, Velp en Oosterbeek. Weer heel andere bewijzen en aanwijzingen dat Epe een van de vroegste nederzettingen op de Veluwe was, leveren onder meer de talrijke archeologische vondsten, de vele grafheuvels en het wegenpatroon dat men heeft kunnen reconstrueren en waarin vele wegen naar het 'centrum' van het vroege Epe leidden.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693