Wanneer de eerste zendelingen in onze regio kwamen, is niet bekend. De kerstening van de gebieden boven de grote rivieren liet lang op zich wachten. Daar waar andere delen van Europa al vroeg in aanraking kwamen met het christendom, gebeurde dit in onze omgeving pas na de val van het Romeinse Rijk. Na de daaropvolgende volksverhuizing binnen Europa ontstond het Karolingische rijk.

Rond het ja800ar 800 trokken Ierse zendelingen, onder bescherming van de Karolingische keizer Karel de Grote, door Europa en bekeerden grote delen van de bevolking. Van een aantal naburige plaatsen is de stichtingsdatum van de kerk bekend. Deze stichtingsdata liggen allemaal rond het jaar 800. De Fries Liudger en de Angelsaks Lebuïnus worden als mogelijke zendelingen in deze omgeving genoemd. Op basis van wetenschappelijk onderzoek, gebaseerd op een akte uit het klooster Lorsch in het Duitse Hessen, wordt aangenomen dat de stichting van de kerk van Vaassen ook in die tijd heeft plaatsgevonden. Het vaak genoemde jaar 891berust op een onjuiste interpretatie van de codex Laureshamnensis Diplomaticus. In dit boek werden de bezittingen van het klooster genoteerd aan de hand van de eerdere losse akten en men nam aanvankelijk aan dat een aantal akten bij elkaar hoorden. Later corrigeerden de wetenschappers deze misvatting en dateerden zij de akte die op Vaassen betrekking had, rond het jaar 800. Het eerst bekende document waarin de kerken van Epe en Oene worden genoemd, dateert uit het jaar 1176. Epe wordt dan de hoofdkerk van Oene en Vaassen genoemd. Verondersteld mag worden dat de kerken van Epe en Oene ook rond het jaar 800 zijn gesticht.

De eerste kerken waren kleine, eenvoudige, houten kapellen die door een plaatselijke bewoner werd gesticht. Pas na het jaar 1000 werden kerken in onze omgeving met het duurdere tufsteen gebouwd. Resten hiervan zijn in Vaassen aangetroffen bij de herbouw van de kerk en werkzaamheden aan de toren. De eerste kerken waren bestemd voor de stichter, zijn gezin en zijn medewerkers. Anderen werden vaak ook toegelaten.
Een dergelijke ‘eigenkerk’ mocht alleen gebouwd worden als de stichter voorzag in het onderhoud van de pastoor en de kerk. Daartoe moest de stichter, naast de kerk, ook twee stukken land van ongeveer 15bunder ter beschikking stellen. De stichter van de Vaassense kerk, Brunhilde, schonk daarom een stuk land in Hattem en een tweede stuk in Vaassen.
Op het platteland kende men in de vroege middeleeuwen nog geen dorpen zoals wij die nu kennen. In onze omgeving ging het om Villa’s: een nederzetting die bestond uit een huis met opslagplaatsen van de grondbezitter, met daaromheen een aantal eenvoudige woningen waarin zijn medewerkers woonden. De voornaamste bron van levensonderhoud in een dergelijke Villa was de landbouw. De stichter van de plaatselijke kerk en zijn erfgenamen mochten de pastoor benoemen en dat gaf op den duur steeds meer problemen. Het ambt van pastoor werd steeds vaker verhandeld, wat ten koste ging van de kwaliteit van de godsdienst. Daarom was na verloop van tijd de goedkeuring van de bisschop van Utrecht nodig voor de benoeming. In de tweede helft van de elfde eeuw kwam er meer tegenstand tegen het eigenkerkenrecht en ontstond mede daardoor de investituurstrijd. Het recht om geestelijken te benoemen wilde de kerk namelijk aan zichzelf houden. Later werd dit echter weer afgezwakt. Ook de wereldse leiders mochten geestelijken benoemen (collatierecht). Deze geestelijken moesten echter wel een proeve van bekwaamheid afleggen. De hiergenoemde vroege parochies werden later kerspels en weer later de kerkelijke gemeenten en de huidige rooms-katholieke parochies.

Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693