Met de zwarte dood (de pest) nog vers in het geheugen leefden veel mensen dicht bij de dood. Vanuit angst voor1450 het volgende oordeel zochten deze mensen hun toevlucht in goede werken en hoopten zo hun zielenheil te verdienen. Hierdoor ontstond een tegenstelling in de kerk, want naast de lichtzinnige priesters trokken er voortaan ook ernstige boetepredikers rond. Zij riepen de bevolking op tot een vromer leven. Die vroomheid leidde tot de stichting van tal van instellingen als kloosters en vicarieën.

Zo ontstond in de tweede helft van de veertiende eeuw een vruchtbare bodem voor Geert Grote, die in Deventer de zogenaamde Moderne Devotie stichtte. De volgelingen waren nederig: ze liepen met neergeslagen ogen, spraken zacht en kleedden zich eenvoudig. Geert Grote riep de priesters op niet samen te leven met vrouwen, de kloosterlingen werden opgeroepen om hun bezittingen op te geven en hij bekritiseerde de kerk vanwege het verhandelen van kerkelijke ambten.

Al in de vroege middeleeuwen ontstond een, in eerste instantie, beperkt kloosterleven. Vanaf het jaar 1200 nam dit toe en er ontstond, vooral in de vijftiende eeuw, ook in onze omgeving een aantal kloosters. Zo kwam er in Oene het klooster Nazareth, waar niet veel over bekend is. Het werd bewoond door tertiarissen. Dit waren nonnen die in navolging van hun voorbeeld Franciscus van Assisi in armoede gingen leven. Deze groepen volgelingen werden daarom ook wel bedelorden genoemd. De tertiarissen waren leken, die waren toegetreden tot een klooster en zich aan een beperkt aantal regels hielden ten aanzien van bidden, vasten en enkele andere kerkelijke gebruiken. Uit een akte, waarin wordt beschreven dat rond 1439 Hermen, een dochter van Hermen van Mekeren en zijn vrouw Fije, toetrad tot het klooster van Diepenveen, kunnen we wat meer opmaken over de gangbare manier waarop iemand toetrad tot een klooster. Haar ouders schonken bij haar intrede de opbrengst van een van hun bezittingen (het erfje Deveswynkel) in Vaassen aan het klooster. Hiermee kon het klooster in het levensonderhoud van hun dochter voorzien. De belasting over dat bezit zou door de ouders worden betaald uit hun overige bezittingen.

Ook werden in kerken allerlei vicarieën gesticht. Bij de stichting van een vicarie werd aan de kerk een som geld gegeven voor een bepaald doel. Dat kon bijvoorbeeld het onderhoud van (een deel van) de kerk zijn, maar het kon ook door de nabestaanden van een overledene als een soort pensioen worden gebruikt. Ook kon een vicarie worden aangewend om een altaar te stichten, waar voor de stichter kon worden gebeden na diens dood.

Vaassen kende rond 1570 vier vicarieën: één voor de heilige Ursula (later een gilde), de heilige Geest, het heilige kruis en de heilige Anna. Op andere momenten worden ook nog het Onze-Lieve-Vrouwealtaar en de Sint-Anthonisvicarie genoemd. Epe kende vier vicarieën die waren gewijd aan de heilige Catharina, Maria, Crusius en Martinus. Ook was er het Sint-Anthonisgilde, gesticht als een sociaal gilde voor armoedebestrijding. Tot slot Oene, waar drie vicarieën werden gewijd aan Sint-Georgius, Maria en Anthonis. Na de reformatie werden de goederen van deze instellingen gebruikt om predikanten of schoolmeesters op te leiden. Tot op de dag van vandaag zijn de twee genoemde gilden nog actief op sociaal en cultureel terrein.

De middeleeuwen kende drie standen: de geestelijken, de adel en de 'gewone' burgers. Onder die laatste groep vielen de boeren. Zij vormden veruit de grootste groep bewoners, maar hadden het minst te vertellen. De boeren verbouwden gewassen, fokten vee en moesten allerlei belastingen en tienden opbrengen ten behoeve van de twee andere standen. Hun leven was zonder de huidige, moderne hulpmiddelen van het voorjaar tot het najaar zwaar. De wintertijd werd gebruikt om bij te komen, zaken te repareren, maar ook wel om een goed feest te organiseren.

Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693