Bier was in de middeleeuwen de voornaamste dorstlesser. Al in de oudheid dronk men een soort bier. Niet alleen vanwege de smaak, maar ook wegens de houdbaarheid werd het gebrouwen. Water was weliswaar altijd bij de hand, maar was snel verontreinigd, zeker in de steden. Bier, mits goed bewaard, ging lang mee en was volksdrank nummer een. Pas toen eind achttiende eeuw koffie en thee op grotere schaal op de markt kwam werd het bier van de tafel verdrongen. Maar bier was en bleef, zeker voor de ‘gewone’ man, lang de enige drank die men dagelijks consumeerde. Nu had het bier van onze voorouders een veel lager alcoholpercentage, zodat ook kinderen bier dronken. De veel duurdere wijn kwam alleen bij de rijke op tafel.
De bierbrouwerij nam in de middeleeuwen een grote vlucht. Menige stad dankte een deel van haar bloei aan de bierbrouwerijen, zoals Delft, Gouda en Haarlem, die elk honderd of meer brouwerij en hadden. Het bier werd dan ook geëxporteerd naar alle streken en gewesten. In de Veluwse steden waren beduidend minder brouwerijen. Per stad hooguit een handvol, zoals in Elburg waar er vier stonden. Uit het verpondingkohier van 1650 blijkt dat de meeste Veluwse dorpen meestal een eigen brouwerij hadden, maar er waren uitschieters: Oldebroek (4) en Epe en Heerde (ieder 3) hadden er meer dan een.
Omstreeks 1675 kwam het bierbrouwen op het Veluwse platteland pas goed op gang. Rond 1700 telde Epe er drie, er was er een in Wissel, idem in Oene en Emst, terwijl Vaassen twee brouwerijen had. In 1750 was het hoogtepunt bereikt in de Veluwse bierbrouwerij toen er ongeveer 80 brouwers bier maakten. Daarna ging het snel bergafwaarts. Al in 1774 meldde ambtsjonker Van Haersolthe tot Yrst in zijn Conceptbeschrijvinge van het Ampt Epe, dat er eens talrijke brouwerijen waren. De laatste, Het Anker genaamd in Eperdorp, bleef nog lang brouwen. Pas in 1895 sloot deze onderneming, want de grote brouwerijen leverden via de spoorlijn goedkoper bier in flessen aan.
Nu had elke brouwer zijn eigen recept en brouwde een troebel en bitter biertje, waarin allerlei kruiden zaten, bekend onder de verzamelnaam gruit. In de veertiende eeuw werd het gebruik gruit in rap tempo verdrongen door hop. Dat zorgde voor een betere houdbaarheid en het gaf ook nog eens een goede smaak aan het bier. Het ‘hoppenbier’ veroverde al snel de markt. Hop werd gewonnen van de vrouwelijke hopplant, die op bepaalde grondsoorten goed gedijt. Tot heden toe wordt het goedje nog steeds toegevoegd aan de meeste bieren.
Nu bleek dat de Emsterenk, tussen de Stationsstraat en de Laarstraat, een goede plek was om hop te verbouwen. Emst werd dan ook het hopdorp van de Veluwe. De enk stond vol met hopstaken, waarlangs de planten groeiden. In het najaar werden de hopbellen geoogst. Dit was een arbeidsintensief karweitje, dat met hulp van dagloners werd opgelost. De hop werd geleverd aan de brouwerijen in Epe, Vaassen en omgeving, maar het werd ook via de Grift of over de zandwegen verhandeld naar Hattem en Deventer.
Hopbellen hebben echter een probleem; indien ze vochtig Worden verschimmelen ze snel en gaat de oogst verloren. Om dit te voorkomen werd een hopeest gebruikt als bewaarplaats. Een gebouwtje waar voldoende lucht doorstroomde om bederf te voorkomen. Ze waren van steen of van hout met een strooien of rieten dak, voorzien van luchtgaten. In heel Nederland zijn er maar twee - stenen - exemplaren uit de negentiende eeuw bewaard gebleven. Van de zeker 20 hopeesten die in Emst telde is er helaas niet een gespaard. Het meest waarschijnlijke is dat de Emster hopeesten van hout waren, zodat de afbraak een peulenschil was. Hoewel de eerste vermelding van 1648 is en de laatste vermelding van 1809 is er noch een tekening noch een schilderij gevonden waarop een Emster hopeest is afgebeeld.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693