1700Na het einde van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 kreeg niet alleen de economie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een sterke impuls, maar ook het culturele leven. In grote oplagen verschenen tal van schitterende boeken en prenten. Daarvoor was papier nodig: veel en goed papier. De boekdrukkers uit het westen bestelden dat vooral en graag bij de papiermakers op de Veluwe, waar schoon water in overvloed was en dus wit papier kon worden gemaakt. Geen wonder dat in die tijd tal van nieuwe papiermolens werden gebouwd. Zo telde Epe ooit zes papiermolens, Emst eveneens zes en Vaassen maar liefst negentien.

Water was dé energiebron die de molens aandreef en dat water kwam uit de vele beekjes die hier stromen. Dit waren geen natuurlijke beekjes; ze waren door mensenhanden gegraven en werden gevoed door grondwater (sprengen). Dit gebruik van grondwater als energiebron, gekoppeld aan een wijdvertakt systeem van beekjes, is een unieke Nederlandse uitvinding. Daarnaast, en even belangrijk, was het blanke proceswater in de papiermakerij. Immers, voor elke kilo papier was 200 kilo water nodig voor de papierpap.
Meestal werden de papiermolens opgericht door de adellijke landeigenaren maar ook wel door papierhandelaren, die zich op deze manier verzekerden van een regelmatige aanvoer van papier. Zij verpachtten de molens vervolgens aan de papiermakers. Van de papiermakers uit onze regio weten wij dat zij goed geschoold waren, konden lezen en schrijven, in hoog aanzien stonden, actief deelnamen aan het maatschappelijk leven in hun dorp én protestant waren. Het waren de eerste echte ondernemers, zeggen wij tegenwoordig. In de achttiende eeuw organiseerden de papiermakers zich in gilden, aanvankelijk om financiële steun te bieden bij ziekte of overlijden van een van hen. Later maakten zij ook onderlinge prijsafspraken. De werkomstandigheden van de vijf tot tien arbeiders per papiermolen (vaak ook vrouwen en kinderen) waren beroerd: een werkdag van twaalf uur, een laag loon en werken in een ongezonde omgeving vol stof, hete vochtige dampen en tocht. Vodden en oud papier waren de grondstoffen voor de papierfabricage. Het papier voor de Amsterdamse boekdrukkers werd via Harderwijk per boot vervoerd. Ook werd papier uit onze regio geëxporteerd naar Engeland, Duitsland, Scandinavië, de Baltische landen en Rusland.
Aan de groei en bloei van de papierfabricage kwam omstreeks 1740 een einde. Door overproductie waren de Amsterdamse pakhuizen tot de nok toe gevuld; door de internationale concurrentie nam ook de vraag naar het Veluws papier af. Nadat in de negentiende eeuw de industrialisering haar intrede deed en papier machinaal kon worden gemaakt in plaats van met de hand velletje voor velletje geschept, werden veel papiermolens omgebouwd tot koren-, olie- of kopermolens. Nog later vond een ombouw plaats tot wasserijen en blekerijen, die eerst nog door waterkracht en later door stoommachines werden aangedreven. Het beekwater speelde uiteraard ook hier een belangrijke rol in het proces. Gelderland telde in 1650 49 papiermolens; op het hoogtepunt in 1740 waren er 160 papiermolens en in 1900 nog slechts 20. Nog voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak was er geen enkele papiermolen meer over in onze regio.

In de gemeente Epe herinneren vooral de namen van deze papiermolens ons nog aan de hoogtijdagen van de papierindustrie, bijvoorbeeld in de straatnamen Achterste Molenweg in Wissel, Hofsemolenweg in Vaassen en de Kopermolenweg in Epe.

Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693