Nadat in het midden van de achttiende eeuw bestuurlijke ontevredenheid ook in Epe tot acties leidde, volgde een periode van stabiliteit. Als vanouds regelde de (rooms-katholieke) familie Van Isendoorn à Blois op De Cannenburch de bestuurlijke zaken van het schoutambt Epe. De jaarlijkse vergadering van het ambtsjonkerscollege (er waren maar twee leden, een uit de familie en een uit de familie Van Haersolthe tot Yrst) werd nog steeds in Vaassen gehouden. Deze twee heren regelden alle zaken, waarbij Van Isendoorn als oudste ambtsjonker het laatste woord had. In 1733 hadden de Gelderse Staten weliswaar bepaald dat rooms-katholieken niet langer ambtsjonker mochten zijn, maar omdat Frederik Johan van Isendoorn à Blois een jaar eerder al benoemd was, mocht hij zijn tijd uitdienen. Hij zou ruim veertig jaar in functie blijven en overleed in 1772. Met hem verdween deze illustere familie van het regeringspluche.
Er bleef nog maar één ambtsjonker over: Willem van Haersolthe tot Yrst. Hij woonde het grootste deel van het jaar in Arnhem, al verbleef hij in de zomer voornamelijk op zijn buitentje bij Hattem. Nu was het in die tijd heel gewoon dat bestuurders veel ambten hadden. Willem was dan ook burgemeester van Hattem, ambtsjonker van Epe en Hattem, richter van Oldebroek, later van Arnhem en de Veluwezoom, lid van de Gelderse Staten en als zodanig geregeld afgevaardigde naar de Staten-Generaal in Den Haag. Hij moest zijn tijd dan ook goed indelen en om te voorkomen dat hij zaken vergat, legde hij van elk ambtsgebied een soort dagboekje aan. Hierin noteerde hij wat er nog geregeld moest worden. Hij liet, voor zover het Epe betrof, vrijwel alles over aan de schout en de ambtssecretaris. Dezen hielden hem via brieven op de hoogte en legden hem hun vragen voor.
In het eerste jaren van zijn alleenheerschappij zou Van Haersolthe te maken krijgen met de weduwe van zijn overleden collega. Zij bleek een knap lastige vrouw. Want wat Van Haersolthe ook probeerde: de administratie van het ambt, voor zover die op De Cannenburch lag, kreeg hij maar bij stukjes en beetjes in handen. En dat waren ook letterlijk stukjes. De administratie was door de laatste Van Isendoorn een warboel geworden in de ogen van de ordelijk ingestelde Van Haersolthe. Hij lag dan ook al snel in de clinch met de weduwe. Die had ook wel wat weg te moffelen, want het ging immers ook om de financiën van het ambt.
Van Haersolthe probeerde de zaken tot op de bodem uit te zoeken, waardoor hij al snel weerstand ondervond van lagere bestuurders uit de kerk, de gilden en de armenfondsen. Die waren de zachte hand van De Cannenburch gewend. Hun verzet hielp niets, want met voortvarende hand zette Van Haersolthe alles naar zijn hand, geholpen door schout Brouwer en secretaris Haack.
Er werd driftig gereglementeerd en jaarrekeningen moesten (onder dreiging van boetes) op tijd worden ingediend en ter controle bij de edelman worden ingeleverd. En omdat Van Haersolthe alles goed opgeslagen wenste te zien, moest er een plek worden gezocht waar een in allerijl aangeschafte ambtskast voor de papieren kon worden neergezet. Zo werd het eerste archief van de rechtsvoorganger van de huidige gemeente Epe een feit. Bovendien vond de ambtssecretaris een kamer die geschikt was voor de kast, waar hij secretarie kon gaan houden.
Het ‘gemeentelijke apparaat’ verhuisde op deze wijze van Vaassen naar Epe, terwijl bovendien de ambtssecretaris daar een kantoor opende. Vaassen, dat eeuwenlang min of meer het 'regeringscentrum' van het schoutambt was, verloor zijn functie als hoofdplaats. Epe werd weer hoofddorp van het ambt, zoals het dat ook in de middeleeuwen was geweest. Hadden de Gelderse Staten in 1733 niet het besluit genomen dat zo noodlottig was voor de Van Isendoorns, dan was (net zoals in de gemeente Voorst het gemeentehuis in Twello staat) Vaassen hoofddorp van de gemeente Epe gebleven.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693