Tot 1851 hadden de inwoners van een plattelandsgemeente als Epe geen enkele invloed op het bestuur van hun dorp. Er waren wel een gemeenteraad en een burgemeester, maar zelfs die hadden weinig te zeggen over wat er in de gemeente moest gebeuren. De bevolking van een dorp mocht de leden van de gemeenteraad niet kiezen.
In Epe was Mr. Gustaaf Willem van der Feltz (1793-1870) schout. Hij was in 1818 door koning Willem I benoemd en hij bleef in functie tot 1852. Verder waren er zes raadsleden van wie er twee wethouder waren (toen assessor geheten). Deze raadsleden waren door de Gedeputeerde Staten van Gelderland aangewezen. De bevoegdheden van de gemeenteraad waren zeer beperkt; alles werd bepaald door de provincie. Alleen in zaken van strikt plaatselijke aard en belang, bijvoorbeeld ruzie om een stukje grond, kon de raad een uitspraak doen. Tot 1825, toen er nieuwe bestuursreglementen voor het platteland kwamen, was er van periodiek aftreden van de raadsleden geen sprake; de benoeming gold voor het leven.
Vanaf 1825 moest een raadslid na zes jaar aftreden. In de praktijk werd het zittende raadslid aan het eind van die zes jaar voor een nieuwe periode herkozen. De nieuwe reglementen bepaalden ook dat de raad werd uitgebreid naar negen personen. Meer bevoegdheden kregen de raadsleden niet, hoewel burgemeester en assessoren in bepaalde kwesties een voorstel aan Gedeputeerde Staten mochten overbrengen. Maar uiteindelijk bepaalde de provincie wat er in een dorp als Epe gebeuren moest.
In 1848 kwam er een nieuwe grondwet in Nederland, waarin onder andere vastgelegd werd dat de gemeenteraad direct gekozen moest worden. Wie kiesgerechtigd waren, werd bepaald in de kieswet van 1850. Je moest in elk geval man zijn, 23 jaar of ouder en je moest een bepaald bedrag aan personele en grondbelasting betalen. Die bedragen liepen per gemeente nogal uiteen, maar bedroegen voor kleine gemeenten in Gelderland twintig gulden. Het aantal kiesgerechtigden voor de gemeenteraad in Epe bedroeg in de tweede helft van de negentiende eeuw tussen de vier en vijf procent van de bevolking.
In 1851 werd een nieuwe gemeentewet ingevoerd. Deze wet bracht ingrijpende veranderingen. De belangrijkste vernieuwingen waren:
- de raad kwam aan het hoofd van de gemeente te staan;
- de raad kreeg de bevoegdheid het bestuur en de huishouding in de gemeente te regelen;
- de raad mocht een college van burgemeester en wethouders samenstellen voor het dagelijks bestuur in de gemeente en voor de uitvoering van de raadsbesluiten.
Ook na 1851 werd de burgemeester nog steeds benoemd door het staatshoofd. In de eerste rechtstreeks gekozen gemeenteraad van Epe keerde alleen Van der Feltz als een van de dertien raadsleden terug. Symbolisch voor de beslissingsbevoegdheid van de nieuwe gemeenteraad in Epe is, dat kort na de installatie van de eerste gekozen raad, deze een proces in gang zette dat zou leiden tot de bouw van een gemeentehuis.
Eind achttiende eeuw waren er al voorstanders van een zekere democratisering van het gemeentebestuur. Behoudende krachten wisten dit proces te vertragen tot 1848, het jaar waarin een nieuwe grondwet ons conservatieve staatsbestel grondig wijzigde. Eigenlijk vindt de huidige situatie in het bestuur van de gemeente en de wijze waarop de raadsleden gekozen worden haar oorsprong in de ontwikkelingen en wetgeving tussen 1848 en 1851. Er is natuurlijk nog veel geregeld, verbeterd en gedemocratiseerd in de afgelopen honderdvijftig jaar, maar het midden van de negentiende eeuw is het begin geweest van een democratisch gemeentebestuur; ook in Epe.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693