Sinds de middeleeuwen was er vrijwel niets veranderd in de agrarische samenlevingen op de Veluwse zandgronden. Generaties lang had men vastgehouden aan de ooit bepaalde regelgeving van buurschap en marke. Traditioneel werd er geploegd met de os en vrijwel iedere boer had een kleine schaapskudde. Wel waren er in met name de achttiende eeuw werktuigen bijgekomen. Toch hadden de markengenootschappen hun langste tijd gehad. Onder invloed van het denken in de achttiende eeuw, de Verlichting genoemd, wilde men verandering in de manier van grond bewerken. Het moest individueler. De gedachte was dat dan de opbrengsten groter werden.
Al in de Bataafs-Franse tijd trachtte de overheid in te grijpen en vaardigde een eerste markenwet uit. Deze hield in dat indien alle markegenoten de marke wilden opheffen dit mogelijk was. Slechts één tegenstem was genoeg om zo’n opheffing tegen te gaan. De ingreep mislukte dan ook. In de negentiende eeuw werd de roep om landbouwhervormingen steeds sterker. Er werd ook veel vooruitgang geboekt, zoals de komst van kunstmest en diverse op stoom werkende landbouwmachines. Vooral het eerste was belangrijk, want men kon nu van de plaggenbemesting (waarin de potstal een belangrijke rol speelde) afstappen. Het belang van heidevelden en andere woeste gronden waar de plaggen werden gestoken, nam beduidend af. Deze gronden konden nu ontgonnen worden. Tussen 1860 en 1875 gingen de meeste marken in onze gemeente dan ook tot verdeling van de gemeenschappelijke gronden over. Iedere markengenoot kreeg, naar de grootte van zijn aandeel, een geldbedrag en/of grond in bezit. Zo verdeelde in 1868 de marke van het dorp Epe 365 hectare land. Uit de verkoop van de diverse stukken werd zoveel geld overgehouden, dat men 7.500 gulden aan de gemeente gaf voor het onderhoud van de in het gebied liggende wegen. Ook de marke Emst en Westendorp verdeelden omstreeks 1865 haar 1462 hectare land. Uit de kas werd als een soort dividend nog een aardig bedrag uitgekeerd aan de markegenoten. De gemeente Epe verwierf in die periode een deel van de woeste gronden, die ontgonnen werden en deels met bomen werden aangeplant. Hierdoor ontstond menig bos. Belangrijker waren de activiteiten van de Nederlandsche Heidemaatschappij, die, dankzij de mechanisatie in de negentiende eeuw, op grote schaal ontginningen realiseerde. Zo werden ook in onze gemeente nieuwe gronden geschikt gemaakt voor de landbouw. Wegen, zoals de Hanendorperweg in Emst, werden aangelegd waar links en rechts kleine boerenwoningen werden gebouwd. Hierdoor ontstond de nog te herkennen ‘lintbebouwing' buiten de dorpen. Op de boerderijen woonden de kleine boeren, die overdag steeds vaker in een fabriek werkten terwijl de vrouwen het eigen bedrijfje runden. De traditionele manier van boerenbedrijvigheid veranderde. Zo nam het houden van schapen af. In 1855 waren er nog ruim 4.000, in 1896 nauwelijks 1.100, terwijl het fokken van varkens opkwam: in 1855 waren er 332 varkens en in 1896 al 1.975. De langs de weg zwervende schaapherder verdween dan ook uit het landschap. Ook kwamen er kippenfokkers: in 1896 telde men al 30.000 kippen. En omdat er meer grond was, konden nu ook aardappels op eigen bodem worden geteeld; in 1896 werd al 958 hectare bebouwd. Hervormers als Buys Ballot ontgonnen om landgoederen te stichten.
Via de in die periode opgerichte coöperaties (waar men als lid landbouwmachines kon huren), de onderafdelingen van de Geldersche Landbouwmaatschappij en cursussen voor de boeren, werd de landbouw verder ontwikkeld. En voor de afname van de producten kwamen er week-, boter- en eiermarkten. Het jaarlijkse hoogtepunt was de keuring van het mooiste varken, de mooiste koe en het mooiste paard, terwijl er in Epe geregeld landbouwtentoonstellingen waren. Er waren niet alleen hoogtepunten. Zo was er tussen 1885 en 1895 ook een slechte periode. Men sprak zelfs van een agrarische depressie. Ook droogte of ziekte onder het vee, zoals mond- en klauwzeer in 1896, waren een hard gelag voor de boer. Toch liet men zich niet uit het veld slaan en zocht men naar wegen om het hoofd boven water te houden op de karige zandgronden. Wat extra geld kon worden verdiend met het houden van bijen, met eekschillen of door uit werken te gaan bij de rijkere boeren langs de IJssel. Onze streek was rond 1900 nog steeds grotendeels een agrarische samenleving, maar nu zonder marken. Deze instellingen werden stuk voor stuk opgeheven. Tegelijk had zich de volgende verandering al aangekondigd. Na de eeuwwisseling won, ook in de gemeente Epe, industrie en het opkomende toerisme aan belang.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693