Eeuwenlang werd door de kerken ook onderwijs gegeven. De koster vervulde dan tevens de rol van schoolmeester. Het onderwijs bestond uit het leren lezen, rekenen en godsdienst. De lessen werden verzorgd in de tijd dat er toch niets op het land te doen was: van november tot en met maart. De bijbel was het voornaamste leesboek, terwijl via het rekenboek van Bartjes de cijfertjes op hun plaats moesten worden gezet. Veel ouders vonden het overigens niet nodig hun kinderen naar school te sturen. Na de Bataafs-Franse tijd trok de overheid het onderwijs meer naar zich toe en voorzag in subsidiëring van openbare scholen. Daarnaast bleef er (kerkelijk) bijzonder onderwijs bestaan. Een echte leerplicht kwam er nog niet. Pas laat in de negentiende eeuw werd het besef geboren dat iedereen moest leren lezen en schrijven. De rol van de godsdienstlessen werd door de toenmalige liberale regering minder van belang geacht. De scheiding van kerk en staat was voor hen een groot goed en om dat gestalte te geven wilde men een soort (staats)onderwijs.
In 1877 werd er een wetsontwerp ingediend dat leidde tot veel verontwaardiging. Honderdduizenden protestanten en rooms-katholieken (onder wie zo’n 200 Vaassenaren) zetten in I878 hun handtekening onder een volkspetitionnement dat koning Willem III opriep om het wetsontwerp niet te ondertekenen. Het bijzonder onderwijs werd hier namelijk ernstig door benadeeld. De koning tekende echter wel en daarmee ontstond een probleem. Voor het oprichten van een eigen christelijke school was veel geld nodig, dat de bevolking moest zien op te brengen. In de gemeentes werden comités opgericht voor het inzamelen van gelden. Zij collecteerden jaarlijks om voldoende geld bijeen te brengen voor het oprichten van een christelijke school. Als eerste bijzondere school in de gemeente werd in 1890 in Gortel ‘Het Mosterzaadje' opgericht. In 1904 volgde een ‘School met den Bijbel' in Epe en in 1914 in Oene. Toen rond 1920 de schoolstrijd werd beslecht en het bijzonder onderwijs gelijkgesteld werd, ontstonden in Vaassen een protestantse ‘School met den Bijbel' en een rooms-katholieke school op de Oosterhof. Overigens was het niet vanzelfsprekend dat kerkgangers hun kinderen naar de bijzondere school stuurden. Vooral de meer vrijzinnige kerkleden bleven hun kinderen aanvankelijk naar de openbare school sturen. De openbare scholen waren in de dorpen gevestigd, maar voor een aantal mensen was de afstand tot het dorp te groot. Om die reden verzochten Charles le Chevalier en Buys Ballot in 1861 de gemeente om een school in Tongeren te stichten. Toen de gemeente daar niet op inging, stichtten ze in 1868 met eigen geld een school. Doordat het aantal leerlingen in Epe wat toenam, stichtte de gemeente in 1884 wel een openbare school in Zuuk.
Per 1 januari 1901 werden door de invoering van de leerplicht alle kinderen verplicht om onderwijs te volgen. Omdat de afstand voor veel leerlingen een probleem was en het aantal leerlingen door de invoering van de leerplicht aanmerkelijk toenam, werden extra scholen gesticht. In 1904 werd aan de Geerstraat een school gesticht en in 1912 in Wissel. Door het verbeterde onderwijs en de grotere betrokkenheid van de ouders bij het (bijzondere) onderwijs nam het analfabetisme in de gemeente aanzienlijk af en ontstond er een gekleurd palet aan scholen.
Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693