120Nadat er in de Bataafs-Franse tijd een korte periode was waarin alle mannen mochten kiezen, moest tot in de twintigste eeuw worden gewacht op algemene democratie. Het had een lange aanloop. Na de invoering van de grondwet van 1848 was er wel kiesrecht, maar alleen bij voldoende belastingafdracht mocht een man dat recht uitoefenen. Dit werd censuskiesrecht genoemd, wat in de praktijk inhield dat slechts drie procent van de bevolking daadwerkelijk stemde.

In 1883 werd er betoogd voor verandering, wat pas in 1896 onder minister Van Houten gebeurde. Het kiesrecht werd toen verruimd, al bleef 51 procent van de bevolking nog buitenspel. Voor vrouwen was het nog droeviger gesteld, want zij mochten noch kiezen, noch gekozen worden. Vanaf 1894 streefde de toen opgerichte Vereniging voor Vrouwenkiesrecht naar wijziging van de situatie, voornamelijk gesteund door de liberalen. In het begin van de twintigste eeuw was uitbreiding van het kiesrecht hét thema dat de politiek bepaalde. Het was dan ook niet verwonderlijk dat in 1910 in Epe een afdeling van de Bond voor Vrouwenkiesrecht werd opgericht, met in eerste instantie zeventien leden. Al snel zou hun aantal oplopen tot boven de honderd en dat was meer dan het landelijk gemiddelde. De leden kwamen uit diverse kringen, al voerden de liberalen de boventoon. Via lezingen en discussieavonden wilden de vrouwen hun doel bereiken, waarbij zij zich gesteund voelden door een groot aantal mannen. In de gemeente Epe, waar toen ca. 11.000 mensen woonden (86 procent protestant en tien procent rooms-katholiek), stemde het merendeel van de kiezers in 1909 bij de Tweede Kamerverkiezingen nog liberaal: 709 stemmen, 613 voor christelijke partijen en 33 voor de sociaal-democraten. Toen in 1917 eindelijk algemeen kiesrecht voor mannen van kracht werd, veranderden de verhoudingen flink. De grote winnaars in de gemeente Epe waren de christelijke partijen en de sociaal-democraten, die respectievelijk 43 en 28 procent van de stemmen kregen. In 1918 besloot de regering ook aan vrouwen kiesrecht te geven, wat in de grondwetswijziging van 1922 werd bekrachtigd. In de voorafgaande verkiezingscampagne van dat jaar voor de Tweede Kamerverkiezingen werden in de gemeente elf verkiezingsbijeenkomsten gehouden. De liberalen lieten daarbij niet na positief te staan tegenover de nieuw verworven rechten van de vrouwen. Hun grote tegenstanders, de sociaal-democraten, waren allesbehalve positief over vrouwenkiesrecht. Dit werd onmiddellijk afgestraft, want zij verloren meer dan de helft van hun kiezers, terwijl de liberalen als vanouds de meerderheid verwierven.

Wijs geworden besloten de sociaal-democraten bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1923 een sterke troef in te zetten. Zij stelden als eersten een vrouw op een verkiesbare plaats en sleepten vervolgens bijna twintig procent van de stemmen in de wacht. De christelijke en liberale partijen verwierven circa dertig en twintig procent van de buit, terwijl de lokale Vaassense kiesvereniging als vierde eindigde (bijna een blauwdruk van latere verhoudingen).

1922 was een breukjaar in de geschiedenis van de Nederlandse democratie, terwijl een jaar later in onze gemeente met de entree van mevrouw M. Abspoel-Pardon (als eerste vrouw onder de vijftien gemeenteraadsleden) een einde kwam aan een door mannen gedomineerde politiek. Zij zou tot 1931 haar achterban vertegenwoordigen.

Verkiezingen

Dit artikel komt uit "De Eper Canon, Geschiedenis van een gemeente".
2e herziene en uitgebreide druk, (c) 2011 Rotary Club Epe / Ampt Epe
ISBN 978-94-6190-451-5; NUR 693