1558 Verpachtingen kapittel St Marie Oene
De belangrijkste grootgrondbezitter in Oene was het kapittel van St. Marie, één van de vijf in de stad Utrecht gevestigde kapittels van het bisdom Utrecht. De instelling gebruikte de inkomsten uit haar talrijke op de Veluwe gelegen bezittingen voor de instandhouding van de proosdij. Na de reformatie werd het kapittel niet opgeheven, maar bleef -nu onder protestants bestuur- bestaan, terwijl de inkomsten ten goede kwamen van het gewest Utrecht. Pas in de Bataafs-Franse periode kwam hier verandering in.
Hoe St. Marie goederen op de Veluwe i.c. Oene verwierf is niet bekend. De eerste vermelding van bezit daar dateert uit de 12e eeuw. Voor het beheer van de goederen had het kapittel in Oene -evenals in Apeldoorn, Harderwijk en Wilp- een hof(boerderij) gesticht, waar een meijer de honneurs waarnam. Hij zorgde voor het innen van de pacht. Later werd ook het hof zelf verpacht, waardoor het zijn functie verloor. De pacht werd toen door een rentmeester, meestal woonachtig in Harderwijk of Apeldoorn, geïnd.
Het hof verdween in de nevelen der geschiedenis, waardoor niemand precies weet waar het heeft gestaan. Mogelijk dat de in de verpachtingen genoemde 'Rechtenhoff' de plek is geweest waar het stond. (In Apeldoorn was het gelijknamige 'Rechtenhof' de plek van Apeldoornse hof van St. Marie).
Het kapittel verpachtte haar bezit per zes jaar aan de meest biedende. Dit gebeurde vaak in een herberg, maar ook wel in de open lucht. Meestal was de schout daarbij aanwezig, eventueel vervangen door zijn onderschout, en twee gerichtslieden. De pachter moest vanaf de 17e eeuw twee borgen stellen. Dat waren vaak buren of familieleden. Oorspronkelijk werd de pacht in natura (gewas of vee) betaald. Pas in de late middeleeuwen werd deze vorm van betaling vervangen door een geldbedrag.
De archivalia waarin de verpachtingen werden genoteerd betreft een aantal zogenaamde charters uit de 16e eeuw en een register, waarin de verpachtingen van 1606, 1629-1660 en 1690-1720 werden genoteerd. De periode tussen 1606 en 1629 is verloren gegaan, terwijl van 1666 tot 1690 niets werd genoteerd, omdat het kapittel in 1666 zijn landerijen in Oene verkocht. Toen de kopers hun betalingsverplichtingen niet na kwamen werd het bezit teruggevorderd.
Er is een transcriptie gemaakt van zowel de charters (A) en het register (B). Per onderdeel is een korte toelichting geschreven. In C worden de namen van de schout en de gerichtlieden genoemd.
N.B.: Het archief van het kapittel bevindt zich in het Utrechts archief.
Literatuur:
J.L. Rijndorp, 'De hof van Sint Marie te Oene' in: Bijdragen en Mededelingen der vereniging Gelre, deel XLVI, 1-39.